In mijn tienerjaren leerde ik op de Grafische School ‘meer dan op alle latere kunstacademies bij elkaar’. Hier kregen we écht alles. En je moest bloedhard werken. Dat vond ik geen straf, ik vond het heerlijk. Aansluitend ging ik naar de kunstacademie in Maastricht, richting beeldhouwen. In 1978, tijdens mijn afstuderen aan de Academie voor Industriële Vorming in Eindhoven, had ik mijn eerste grote opdracht.
Ik bleef grote, abstracte beelden maken tot 2001. Na twintig jaar raakte de geestdrift tanende en was het tijd voor een nieuwe koers.
Ik experimenteerde wat met beelden van benen, maar stopte daar abrupt mee in 2002 – een direct gevolg van het plotselinge overlijden van mijn 18-jarige zoon.
Voor mijn immense verdriet vond ik een uitlaatklep in het schilderen. Ik had geen schildersspullen, dus ik mengde met één penseeltje alle verf en smeerde de verf met plamuurmessen op het doek. Na twee, drie maanden had ik mijn eigen stijl. Schilderend kon ik verder.
Ik schilderde als een gek, nagenoeg allemaal portretten, maar in 2012 was het ineens over. Uiteindelijk zat mijn kop te vol. Ik heb echt gedacht dat mijn creativiteit volledig opgedroogd was, ik was het kwijt. Totdat er ruimte kwam, begin 2016. Mijn blik is weer naar buiten gericht, de ideeën stromen onophoudelijk.
Je zou kunnen zeggen dat ik terug ben bij mijn oude liefde: beeldhouwen. Compleet anders, maar toch. Mijn eerdere beelden waren abstract, architectonisch en statisch. De objecten die ik nu maak zijn interactief en dynamisch. Vrolijk, met de kleurigheid van mijn schilderijen. Voor de uitvoering van mijn ideeën zoek ik de samenwerking met ict’ers, technici en studenten. Het uiteindelijke object is niet alleen van mij, maar van al die mensen die mijn idee zien zitten en onderweg aanhaken. Prachtig om zo te werken en iets toe te voegen.